020 530 0160

Rechtspraak: HR oordeelt over proceskostenveroordeling na intrekken kort geding

Gepubliceerd op 8 juni 2016 categorieën 

Al eerder blogden we (zie de blogs van 30 december 2015 en 26 november 2014) over de vraag die speelt in de (IE-)procespraktijk: moet een partij die een IE-kort geding aanspant en dit kort geding vóór de zitting intrekt de door de wederpartij gemaakte kosten, waaronder de redelijke en evenredige gerechtskosten ex art. 1019h Rv, vergoeden? De Hoge Raad heeft deze vraag onlangs beantwoord.

De Hoge Raad overweegt dat wanneer de eiser het kort geding intrekt, de aanhangigheid van het kort geding niet komt te vervallen wanneer de gedaagde tijdig aan de eiser en de voorzieningenrechter aangeeft dat het geding door moet gaan, omdat de gedaagde verlangt dat de voorzieningenrechter oordeelt over de proceskosten. Wanneer de gedaagde deze mededeling niet voor de aangezegde datum doet, heeft hij een termijn van 14 dagen na de datum waartegen hij was opgeroepen.

De Hoge Raad heeft ook geoordeeld over de situatie dat de eiser een kort geding start en de gedaagde vervolgens aangeeft aan alle vorderingen van de eiser te voldoen, met uitzondering van de proceskosten. De eiser kan dan een beslissing over de proceskosten verkrijgen door ter terechtzitting te verschijnen en zijn hoofdvordering in te trekken. In het kort geding blijft dan alleen de vordering tot veroordeling van de gedaagde in de proceskosten over.

Wanneer de situatie zich voordoet dat de gedaagde aan alle vorderingen van eiser voldoet, behalve de proceskosten, dan kan de gedaagde als de “in het ongelijk gestelde partij” in de zin van art. 1019h Rv worden aangemerkt. Een veroordeling ex art. 1019h Rv kan slechts plaatsvinden voor zover de voorbereidende werkzaamheden (ook voor nog niet verrichte proceshandelingen) betrekking hebben op geschilpunten die onder het bereik van deze bepaling vallen.

Tot slot heeft de Hoge Raad een oordeel gegeven over art. 9.1 Procesreglement, dat als volgt luidt:

9.1 Intrekking procedure

De eisende partij kan de procedure intrekken tot het moment dat de zaak is uitgeroepen. In dat geval spreekt de voorzieningenrechter geen proceskostenveroordeling uit.

 

De Hoge Raad oordeelt dat de tweede zin van art. 9.1 in strijd is met de aan het systeem van de wet ten grondslag liggende uitgangspunten die gelden ten aanzien van het kort geding in aanleg en onverbindend is. Omdat tot aan in ieder geval het Containerbox/City Box-arrest onduidelijk was dat art. 9.1, tweede zin, onverbindend is, ziet de Hoge Raad aanleiding een overgangsmaatregel te aanvaarden.

Deze blog is automatisch geïmporteerd uit een oudere versie van deze website. Daarom is de lay-out mogelijk niet perfect.
Deel:

auteur

Harmke

publicaties

Gerelateerde artikelen