020 530 0160

Conclusie A-G van het Europese Hof met betrekking tot reproductierecht

Gepubliceerd op 18 februari 2009 categorieën ,

Op 12 februari heeft Advocaat-Generaal V. Trstenjak conclusie genomen op de prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie op verzoek van het Deense  Højesteret in de zaak Infopaq International A/S tegen Danske Dagblades Forening.


In deze zaak komt de netelige kwestie aan de orde van het evenwicht tussen de bescherming van het auteursrecht en de technologische ontwikkeling in de informatiemaatschappij. Trstenjak concludeert dat enerzijds de bescherming van het auteursrecht niet in de weg mag staan aan het normale functioneren en de ontwikkeling van nieuwe technologieën, maar anderzijds moet ook in de informatiemaatschappij een toereikende bescherming van het auteursrecht worden gegarandeerd. De technologische ontwikkeling maakt immers een snellere en gemakkelijker reproductie van de werken van auteurs mogelijk en het is dus noodzakelijk dat de bescherming van het auteursrecht aan deze ontwikkeling wordt aangepast.

De prejudiciële vragen zijn gerezen in het kader van een geding tussen de onderneming Infopaq International A/S en de vereniging van Deense dagbladuitgevers. In dit geding verzoekt Infopaq de Deense rechter om een vonnis te wijzen dat voor de vervaardiging van fragmenten in krantenartikelen, in een soort knipselkrant, bestaande uit een zoekterm met de vijf woorden ervóór en de vijf erna, geen toestemming van de auteursrechthebbenden op deze krantenartikelen noodzakelijk is. De Deense rechter vraagt het Europese Hof van Justitie vervolgens om uitleg van Richtlijn 2001/29.

Het hoofdgeding betreft aldus de uitlegging van de draagwijdte van het reproductierecht, alsmede van de beperkingen en restricties van dit recht, zoals deze zijn geregeld in Richtlijn 2001/29, die bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij harmoniseert. Het reproductierecht vormt de essentie van het auteursrecht, daar dit het uitsluitende recht van de auteur meebrengt om de reproductie van zijn werk toe te staan of te verbieden . De omvang van het uitsluitende reproductierecht van de auteur hangt echter af van de draagwijdte die wordt toegekend aan het begrip reproductie van het werk van de auteur.


De vragen die vervolgens door de Højesteret aan het Europese Hof van Justitie zijn gevraagd betreffen daarom met name de vraag of het opslaan en printen van die fragmenten van krantenartikelen een ‘reproductie’ vormen in de zin van artikel 2 van Richtlijn 2001/29/EG betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij.


Voorts betreft het de vraag of het aanmaken van deze fragmenten, bestaande uit het scannen van krantenartikelen, waardoor een grafisch bestand wordt gecreëerd, en de omzetting van dit grafisch bestand in een tekstbestand, alsmede het opslaan van het fragment van elf woorden, voldoende zijn om te kunnen spreken van reproductiehandelingen die voldoen aan de vereisten van artikel 5 lid 1 van Richtlijn 2001/29/EG.


Bovendien vraagt de Højesteret of de in het geding zijnde reproductiehandelingen voldoen aan de vereisten van artikel 5 lid 5 van Richtlijn 2001/29/EG.


Nadat ze in haar conclusie eerst kort in gaat op de belangrijkste kenmerken van het procedé van vervaardiging van de fragmenten van krantenartikelen, heeft  Advocaat-Generaal Trstenjak vervolgens in het kader van de analyse van de drie problemen de prejudiciële vragen beantwoord.


Trstenjak concludeert dat het opslaan en vervolgens printen van een tekstfragment uit een krantenartikel, bestaande uit een zoekterm met de vijf woorden ervóór en de vijf erna, vallen onder het begrip reproductie in de zin van artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG.


De omstandigheid die doorslaggevend is voor de vraag of bepaalde tijdelijke reproductiehandelingen kunnen worden beschouwd als van voorbijgaande aard in de zin van artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2001/29, is gelegen in de zeer korte levensduur van de reproductie, welke echter moet worden beoordeeld in aanmerking nemende alle omstandigheden van het onderzochte geval.


Ze stelt dat wanneer een tijdelijke reproductiehandeling wordt verricht door middel van het aanmaken van tekstbestanden op basis van grafische bestanden, en wanneer zowel de tekstbestanden als de grafische bestanden onmiddellijk daarna worden gewist, moet deze reproductiehandeling in omstandigheden als die van het hoofdgeding worden beschouwd als van voorbijgaande aard in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29.


Als het fragment wordt geprint, kan het niet worden beschouwd als een reproductiehandeling van voorbijgaande aard in de zin van artikel 5 lid 1 Richtlijn 2001/29.


Omdat het om een niet tijdelijke reproductiehandeling gaat, is het voorts niet relevant of deze reproductiehandelingen als integraal en essentieel onderdeel van het technische procedé kunnen worden beschouwd.


De reproducties in het hoofdgeding worden vervolgens gesteld niet als rechtmatig gebruik te kunnen worden beschouwd, indien de rechthebbende daarvoor geen toestemming heeft verleend.


Bovendien kan het niet worden beschouwd als een bijzonder geval waarin geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van krantenartikelen en de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad in de zin van artikel 5 lid 5 van Richtlijn 2001/29.


Bekijk hier de gehele conclusie.


 


 

Bron: boek9.nl, curia.eu
Deze blog is automatisch geïmporteerd uit een oudere versie van deze website. Daarom is de lay-out mogelijk niet perfect.
Deel:

auteur

Wouter Dammers

publicaties

Gerelateerde artikelen